Het diagnostische beleid bestaat uit drie stappen:
- eerst de pulmonale hypertensie detecteren en bevestigen;
- daarna het type pulmonale hypertensie bepalen;
- en tot slot de ernst ervan evalueren.
We moeten zoeken naar pulmonale hypertensie bij patiënten die een kortademigheid vertonen die niet kan worden toegeschreven aan de gebruikelijke hart- en longziekten.
In de helft van de gevallen is pulmonale arteriële hypertensie te wijten aan aandoeningen aan het bindweefsel (systemische sclerodermie …), aangeboren hartaandoeningen, portale hypertensie (cirrose …), een hiv-infectie of de inname van eetlustremmers. Als een kortademige patiënt een van die aandoeningen vertoont, moeten we dus zoeken naar pulmonale arteriële hypertensie.
We moeten stelselmatig zoeken naar pulmonale arteriële hypertensie bij patiënten met sclerodermie (een vorm van reuma), ook als er geen symptomen zijn.