Hormoontherapie bij prostaatkanker
De mannelijke hormonen of androgenen doen de prostaat groeien. Maar ze stimuleren ook de groei van prostaatkankercellen. Hormoontherapie heeft tot doel die tumorgroei te verhinderen, en kan dat op twee manieren. Ofwel wordt de productie van testosteron in de testikels verhinderd. Ofwel blokkeert de hormoontherapie de inwerking van het testosteron ter hoogte van de prostaat. De eerste worden LHRH-agonisten genoemd, de laatste zijn de anti-androgenen.
Anti-androgenen blokkeren werking testosteron
Anti-androgenen blokkeren dus niet de productie van testosteron, maar wel de invloed van het testosteron op de prostaat. De anti-androgenen blokkeren immers rechtstreeks de testosteronreceptor op de prostaatcel. Dat doen ze zonder het testosterongehalte in het bloed te doen dalen, in tegenstelling tot de LHRH-agonisten.
Combinatie- of monotherapie
Anti-androgenen worden meestal samen met LHRH-agonisten voorgeschreven. Hun doel is een ‘flare-up’ te voorkomen bij het begin van de behandeling. LHRH-agonisten doen het testosterongehalte in het begin namelijk plots en tijdelijk stijgen. Met als gevolg een risico op het omgekeerde effect van wat eigenlijk beoogd wordt.
Anti-androgenen kunnen ook in monotherapie gebruikt worden, bijvoorbeeld bij lokaal gevorderde vormen van prostaatkanker, zonder botmetastasen.
Tijdelijk effect
In beide gevallen hebben de anti-androgenen doorgaans maar een tijdelijk effect. Dat komt omdat de testosteronreceptor na verloop van tijd muteert. De receptoren gaan het anti-androgeen als een soort testosteron zien, waardoor de tumor weer kan groeien.
Bijwerkingen anti-androgenen
De anti-androgenen geven andere bijwerkingen dan de LHRH-agonisten. Bijwerkingen van anti-androgenen zijn onder andere een pijnlijke zwelling van de borsten (gynecomastie) en leverfunctiestoornissen. Maar omdat anti-androgenen de hoeveelheid testosteron niet verminderen, hebben patiënten die enkel deze geneesmiddelen krijgen, minder last van warmteopwellingen, gewichtstoename, spierverslapping en osteoporose. Ze krijgen ook minder te maken met libidoverlies en erectiestoornissen.